Haast

Haast

Het is zaterdagmiddag 14.10 en ik stap op de fiets. Om 14.40 gaat mijn trein naar Den Haag. Ik moet een show lopen vanavond. Zo één waar je jezelf in handgemaakte designerstukken en op torenhoge hakken voor de leeuwen gooit op een catwalk. Af en toe leuk, niet altijd.

Ik parkeer mijn fiets in de fietsenstalling en loop naar het perron. In mijn ooghoek zie ik wat letters knipperen.

”Intercity naar Den-Haag centraal rijdt niet/cancelled.”

Ik zucht en pak mijn telefoon uit mijn broekzak om een nieuwe reis uit te stippelen. De eerstvolgende trein vertrekt over een half uur. Plan B, net op tijd, prima.

Ik zet de muziek wat harder en blijf naar het spoor staren in de hoop dat de intercity op miraculeuze wijze tóch verschijnt. Na wat liedjes uit mijn favoriete Spotify lijst knoop ik mijn jas wat verder dicht en loop ik richting het perron waar de trein van plan B over 2 minuten aankomt. Tot mijn verbazing zie ik dat ook deze trein niet rijdt. Inmiddels raak ik lichtelijk in paniek. Waarom heb ik dit áltijd als ik één keer met de trein ga omdat ik één keer aan het milieu denk? De slachtoffer rol, ik zit erin. Heerlijk. Plan C dan maar. Ik stuur de ontwerpster een berichtje.

”Hallo, Maxime hier. De treinen rijden niet. Als het goed is komt er over 10 minuten wel een trein, dan ben ik er rond 16.15. Ik houd je op de hoogte.”

Enigszins gestrest en onrustig ijsbeer ik op het perron. Ik kom te laat en ik háát te laat komen. Inmiddels ben ik blijkbaar niet meer de enige met een probleem want het hele perron druppelt vol met mensen. En mondkapjes. Er wordt iets omgeroepen. Iets met brand en treinen richting Den Haag Centraal die niet rijden.

Ondanks deze melding zie ik toch een trein aankomen. Een klein sprankje hoop treedt binnen. Ik kies een plek aan het spoor waarvan ik denk dat ik dan precies voor een deur sta als de trein tot stilstand komt. Elke keer een nieuwe uitdaging. De trein stopt en ik had goed gegokt. Ik sta voor een deur. 10 bonuspunten voor mezelf.

”Niet instappen”, lees ik op het bord boven het spoor. Zucht, oké. Dan niet. Wacht ik toch even. Inmiddels sta ik als een sardientje in blik op het perron. Overal zijn mensen en iedereen kijkt elkaar in paniek aan. Brillen beslaan, mensen refreshen wanhopig hun NS-app en een oude vrouw met wandelstok zet het op een huilen omdat ze niet weet wat ze moet doen. Drama. De rode tekst ”+10 minuten” verandert in ”+20 minuten”. Het is tijd om een rigoureuze beslissing te maken. Mijn specialiteit. Als een sardien blijven wachten in de hoop dat de trein toch gaat rijden of als een gek naar huis fietsen en de auto pakken? Ik kies voor het laatste en begin te rennen. Sorry, milieu. Alweer. Al rennend stuur ik de ontwerpster nog een bericht.

”Hallo, er rijdt helaas geen één trein meer. Ik ren nu naar huis en pak de auto. Zal er om 16.30 zijn. Duizend maal sorry!”

Ik heb niet in de gaten dat ik bij de laatste trede van de trap ben en stort als een pinguïn met overgewicht ter aarde. Ik kijk om me heen. Niemand gezien, prettig. Ik ren als een bezetene naar mijn fiets. Ik stap op en begin zo hard te trappen dat ik me afvraag wanneer de trappers zullen breken. Ik zigzag door het verkeer en mensen op de markt. Af en toe gooi ik er wat sorry’s uit. Het einde van deze levensgevaarlijke doch noodzakelijke fietstocht is nabij. Ik open de schuur en gooi snakkend naar adem de fiets naar binnen. Hij valt. Ik ren naar de auto en trillend vul ik het adres in. File. Serieus? Op zaterdag? Ik kies een alternatieve route (met TOL, is dat een ding in Nederland?) en geef plankgas.

Net als ik de snelweg op rijd blijkt mijn tank leeg. Uiteraard. Alle tijd. In dit soort stressvolle situaties ben ik altijd blij als niemand iets tegen mij zegt. Ik los dit soort narigheden graag (vloekend) zelf op. Daarna ben ik weer een toegankelijk mens voor de buitenwereld. Ik zet mijn richtingaanwijzer naar rechts aan en scheur over de afrit. Ik rem (te laat) voor een hobbel in de weg en stoot mijn hoofd tegen het dak. Ik vlieg uit de auto, draai mijn tankdop eraf en constateer dat er naast mij ook een meneer aan het tanken is. Ik moet en zal eerder klaar zijn dan hij zodat ik eerst kan betalen. De teller staat op €25 en ik vind het mooi geweest. Ik ruk de slang eruit en besproei mijn auto, broek en linker hand met een beetje benzine. Ik draai de tankdop terug en in mijn ooghoek zie ik dat de man in kwestie zich richting de shop begeeft om af te rekenen. Ik doe een poging om mij zeer onopvallend voorbij de man te bewegen. Tevergeefs.

De man, ik gok van Antilliaanse afkomst, tovert een plastic zakje tevoorschijn met allemaal muntstukken in een soort rood/roest achtige kleur en begint met de betaling van zijn benzine en buil shag. Mijn ogen rollen in mijn oogkas en ongeduldig staar ik naar de rug van de man.

*Lees vanaf hier met Antilliaans accent*.

”Zo, dit is vijf euro. Vijf euro en tien centen, vijf euro en vijftien centen, vijf euro en vijfentwintig centen, vijf euro en dertig ce… Oeps..” Een oorverdovend kabaal vult de benzineshop. Het is alsof ik midden in de gokhal op de Tilburgse kermis sta. Altijd prijs, altijd wat gewonnen. Ik kijk naar beneden, recht in de bilnaad van meneer. ”Sorry hoor”, zegt hij lachend. Ik wis het beeld van de bilnaad vakkundig van mijn netvlies en help de man met het verzamelen van zijn spaargeld. Ik leg de warme, kleffe en stinkende muntstukken in de reusachtige handpalm. Hij bedankt me. Ik glimlach krampachtig terug. Schiet op, denk ik.

”Weet je wat, ik pin anders wel”, zegt hij. Lijkt me een uitstekend idee. Ik dank het universum. Hij tovert zijn pinpas en leesbril uit zijn broekzak en steekt zijn pas in het apparaat. Na het meermaals op en neer bewegen van zijn hoofd om zijn ogen scherp te stellen toetst hij zo tergend traag zijn pincode in dat ik me gevaarlijk goed kan identificeren met het liedje van FISHER dat ik hoor op de radio: ”I’M LOSING IT”. Het verlossende pin transactie-geslaagd-piepje klinkt en de man pakt zijn shag van de toonbank. Net als hij omdraait om weg te lopen draait hij zich terug naar de dame achter de kassa. Dit kun je niet menen.

”Ee, mag ik trouwens nog een aansteker erbij meisje?”

”Ja hoor, welke kleur?”

”Wat heb je voor kleuren?”

”Even kijken. Ik heb groen, paars, grijs, wit, geel, blauw, donkerblauw, oranje, rood, roze of panterprint. Maar ik heb er ook een met Dora, schildpadden of een hond. Ik weet niet welk ras dit is maar volgens mij een Jack Russel. Of een Golden Retriever.”

”Ik denk dat het een Chihuahua is, maar doe maar blauw. Ik bedoel geel. Is van de zon, je weet toch.” Hij kijkt om en lacht naar me.

”Wilt u een kleine of een grote?”

”Doe maar een grote.”

”Dat was het zo?”

”Ja.”

De man rekent per pin af en loopt fluitend weg. Nooit eerder was ik zo blij dat ik kon betalen voor benzine. Ik haal mijn pinpas tevoorschijn en na een zeer rappe betaling snelwandel ik terug naar de auto. Onderweg haal ik de Antilliaanse meneer met bilnaad in.

”Ee, heb je haast meisje?”

”Mwah, ben een beetje laat, haha. Ha.”

”Doe rustig meisje, ik zeg je, op Curacao hebben we nooit haast, je weet toch!”

Hij lacht en ik moet eigenlijk ook een beetje lachen. Om zijn fantastische accent en omdat ik weet dat hij gelijk heeft. Waarom maak ik mezelf eigenlijk zo druk? Ik ben te laat en that’s it. Ik stap in de auto en haal even diep adem. Ik rijd rustig weg en zwaai naar de meneer als ik langs hem rijd. Hij zwaait lachend terug. Deze meneer was precies wat ik nodig had.