“Debiel”, hoor ik op luid volume door de kamer galmen als ik wéér een doosje mini saté prikkers uit de kast laat vallen. Ze staan al minstens een jaar op dezelfde plek en na elke val zet ik ze keurig op dezelfde plek terug. Hardleers. Tikkeltje eigenwijs. Ik kijk naar de vloer en zie minstens honderd houten stokjes met scherpe punten op de vloer liggen. Alles ligt door elkaar. Een soort mikado. Puinhoop. Ik buk en geïrriteerd verzamel ik de prikkers. Ik stop ze gehaast terug in het plastic doosje en duw er een paar keer tegenaan met mijn vlakke hand. Terug in de kast, deur dicht en door. Dit proces vertoont verdacht veel overeenkomsten met iets dat zich herhaaldelijk afspeelt in mijn hoofd. De prikkers zijn mijn gedachten en daar ga ik precies hetzelfde mee om, besef ik.
Ik denk eraan om die prikkers eens op een andere plek te bewaren. Ergens waar ze veilig kunnen staan en waar ze gezien worden. Ik open de kast, pak het doosje en zet het een paar plankjes lager. Nu zie ik het staan. Ik kijk er elke dag even naar zodat de prikkers er niet steeds op onbewaakte momenten een zooi van komen maken.